Job weet niet dat een podium een beperkte oppervlakte heeft. Dat het geen wereld is waar je rondom kunt blijven zeilen, maar een aarde die plat is en waar je wel degelijk vanaf kunt vallen.
Er is een modeshow op school. Job zit tussen zijn klasgenoten op het podium en draagt een gek hoedje. Muziek, feest. In de zaal klappen ouders. Ook de vader van Job.
Tot hij ziet hoe Jobs handjes naar zijn wielen bewegen. Zijn zoon haalt de stoel van de rem en rijdt naar voren. In het rumoer bereikt de schreeuw van de vader het podium niet. Tussen de toeschouwers door rent de grote man naar de verhoging. Was het een film, dan zouden zijn laatste passen in slow motion worden afgedraaid. De wanhoop op het gezicht. En dan: bam! De duik voorover van Job in zijn rolstoel. Bevriezing van het moment. ‘Oooh…’ zegt de zaal. Het gekrijs van het kind doorbreekt het ongeloof.
‘Het zag er heel akelig uit’, vertelt mijn man ’s avonds thuis. ‘Overal bloed.’
Ze waren naar de eerste hulp in het ziekenhuis geweest. Diagnose: tand door de lip. Verder alles nog heel. De rolstoel was er erger aan toe. Het werkblad had de klap opgevangen. Voorgoed krom.
In het halfdonker ligt Job met zijn dikke lip Donald Duck te kijken. Vanuit de keuken observeer ik hem. Wat moet hij geschrokken zijn.
Job weet heel veel dingen niet en dat maakt hem zo onweerstaanbaar lief. Het maakt dat je wilt leven met je armen om hem heen.
‘Ach, het had veel erger kunnen aflopen’, zegt Jobs vader dan.
‘Hij had wel in een rolstoel kunnen belanden.’